“Nothing in Biology Makes Sense Except in the Light of Evolution” , het overbekende citaat van Theodosius Dobzhansky uit 1973, blijft geldig ondanks de steeds luider wordende stemmen van critici van het reductionistische denken. Over het proces is bijna iedereen het wel eens, maar de mechanismen die dat proces sturen worden alleen maar onduidelijker. De gene-centered view van Dawkins en consorten komt steeds meer en overtuigender onder druk te staan. De Altenbergconferentie uit 2008 heeft nauwelijks aandacht gekregen, maar zoals zo vaak komen er na de overweldigende aandacht voor Darwin in het Darwin-jaar tegenkrachten los en komt er hopelijk een kritische discussie op gang zonder dat elk kritisch geluid in het kamp der creationisten wordt geplaatst (1). Toen Michael Ruse reageerde op het provocerende artikel van Jerry Fodor “Why Pigs Don’t Have Wings” uit 2007, met de opmerking dat het om politieke, niet om wetenschappelijke redenen slecht was om zulke kritiek te uiten, aangezien dat koren op de molen van de creationisten was, kreeg je vanzelf het gevoel dat een tamelijk benauwende visie op evolutie zelf een dogma was geworden.
De even scherpe als humoristische Mary Midgley begon haar “Evolution as a religion” uit 2002 met de woorden: “The theory of evolution is not just an inert piece of theoretical science.” Zij was ook onder de eersten die gericht kritiek leverden op E.O. Wilsons “Sociobiology” (1975) en Dawkins’ The Selfish Gene” (1976) in haar boeiende “Beast and Man” (1978, 1995). En iedereen die iets van het werk van bijvoorbeeld Richard Lewontin of Stephen Jay Gould kent, weet al heel lang dat het niet zo simpel is als sommige biologen ons willen doen geloven. Zoals de vroege aanhangers van de – moderne – epigenetica vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw werden verketterd (97% van ons DNA was toen junk-DNA volgens de gangbare opvatting), net als wetenschappers die het belang van de interactie met microben onderzochten. De mens zien als deel van een onontwarbaar samenspel in wat we graag “natuur” noemen, is voor velen nog steeds moeilijk te pruimen. Liever zien we onszelf als toch eigenlijk anders en hard op weg om onszelf geheel buiten die natuur te plaatsen. Een kwestie van tijd, niet van principe. Het probleem daarmee is natuurlijk dat wij zelf de normen vastleggen en daarmee onontkoombaar in een cirkelredenering terechtkomen, niet veel anders die van gelovigen die zich beroepen op god of bijbel. Een poging tot beschouwen van buitenaf zou eerder iets opleveren als de uitspraak van Helena Cronin: “There is nothing unique about being unique”.
De vruchtbare aarde is gemaakt door wormen en papegaaivissen scheppen eilanden en hagelwitte stranden. Wij zijn ondanks onze complexe hersenen volledig afhankelijk van juist die levensvormen die Aristoteles aan de voet van de ladder zou plaatsen. De paradox is dus dat wij niet zozeer de aarde aan het vernietigen zijn met onze paranoia van dominantie over de natuur, maar onszelf – het leven op aarde overleeft ons wel. Veel darwinisten zijn het er over eens dat het sociaal-darwinisme gebaseerd is op een verkeerde interpretatie van het proces van natuurlijke selectie (Darwin verzette zich tegen alle aandacht die uitging naar natuurlijke selectie ten koste van andere factoren van evolutie). Merkwaardig genoeg zijn er toch nog veel evolutiebiologen die geen rekening willen houden met het feit dat het darwinisme zelf misschien een verkeerde interpretatie van evolutie is. Reductionisme is als populisme in de politiek: het stelt complexe systemen voor als een verzameling hapklare, overzichtelijke brokken. Dat een wijziging in een onderdeel onvoorspelbare gevolgen kan hebben voor het systeem als geheel houden ze wijselijk verborgen. Het zal ongetwijfeld te maken hebben met het feit dat evolutiefilosofen commercieel minder interessant zijn dan bijvoorbeeld de prinsen van POP EP, zoals Pinker en Miller. Het ideaal van consilience dat Wilson voor ogen stond is bij lange na nog niet gehaald. Vanuit elk vakgebied worden deelgebiedjes van het leven voorgesteld als belangrijker dan de rest. Zowel de wetenschap als de ethiek zou er bij gebaat zijn meer in continuïteiten te denken dan in afgebakende hokjes. Huidskleur, seksuele geaardheid, agressie e.d. zouden dan misschien eindelijk gezien kunnen worden als tamelijk willekeurige punten op een spectrum, in plaats van als waarden die een toevallige politieke macht in het zadel moeten houden.
Deze pagina zal ik regelmatig bijwerken met namen van boeken die volgens mij een zinnige bijdrage kunnen leveren aan de theorievorming.
Noten:
Zie bijvoorbeeld Gert Korthofs bespreking van W.J. Dempsters “Evolutionary concepts in the nineteenth century” uit 1997 en van Jerry Fodors “What Darwin got Wrong” uit 2010. In beide gevallen is het kennelijk nodig om uit te leggen dat het niet om creationisten gaat.
2 comments for “NS is niet alles”